vrijdag 20 april 2012

Toepassingskaart 7 - Opstellen van individueel handelingsplan

Individueel Handelingsplan
Naam leerling: I


Groep:6a

Datum:             tot en met

Onderdeel: REKENEN

Methode: Vaststellen van de beginsituatie. Waar zit deze leerling?
 I heeft moeite met rekenen. Mij is opgevallen dat ze de laatste paar lessen met rekenen veel moeite heeft met het maken van de sommen. Ze komt vaak niet verder dan som 1 en 2. Ik merk ook dat zij niet vaak om verduidelijking vraagt maar zelf blijft zwoegen op een som tot ze hem eindelijk snapt. Ze vraagt weinig hulp van leerkracht. I heeft een schisis en een restgehoor van 40 % aan beide kanten. Rekenen scoort ze een C.  

Doelen: Wat wil ik de komende periode bereiken/ Smart?
 Aan het eind van deze periode wil ik dat I van elke opdracht minimaal 1 rijtje maakt zodat ze alle verschillende sommen in ieder geval een keer heeft geoefend.
Aan het eind van deze periode wil ik dat I vaker om uitleg vraagt voor een som.  

Inhoud: Welke materialen/leerstof/middelen zet ik daar bij in?
-          Methodeboek Wereld vol getallen.
-          Instructiekaart met oplossingswegen.
-          Blokje
-          Klasgenoten
-          Leerkracht  

Methodiek: Hoe geef ik instructie en begeleiding?
-          Na de instructie loop ik een rondje door de klas om iedereen aan het werk te zetten. Dan begin ik bij I, zodat zij haar vragen gelijk kwijt kan over de sommen. Misschien dat ze door haar gehoorproblemen de instructie niet begrepen.  
-          Ik loop regelmatig rondjes om vragen van alle kinderen te beantwoorden. Omdat ik weet dat ze weinig hulp vraagt, zal ik tijdens mijn rondjes bij haar specifiek vragen of ze alles snapt en of de som lukt.
-          Het blokje de laatste 10 of 5 minuten (afwisselend) op groen laten zetten zodat ze ook hulp kan vragen van haar klasgenoten.  

Organisatie: Hoe organiseer ik dit plan? Hoeveel tijd en door wie?
-          de kinderen gaan na de instructie zelfstandig aan de slag. Het blokje gaat op rood, wat betekent dat de kinderen niet met elkaar mogen praten, maar het zelf moeten oplossen. Of aan de leerkracht vragen om uitleg d.m.v. het blokje op vraagteken te zetten.
-          Ik spreek met I af dat ze aan het eind van de les in ieder geval van elke opdracht 1 rijtje gemaakt moet hebben.
-          Ik vertel I dat ze altijd om uitleg mag vragen.

Evaluatie: Hoe en wanneer bepaal ik of de geplande doelen zijn behaald?
-          Ik kijk in het schrift van I om te zien of ze van elke opdracht minimaal 1 rijtje in haar schrift af heeft. Dit spreek ik dan ook met haar af aan het begin van de les.

                                                                                                                                                              

Individueel Handelingsplan
Naam leerling: H

Groep:6a

Datum:             tot en met

Onderdeel: Begrijpend lezen

Methode: Vaststellen van de beginsituatie. Waar zit deze leerling?
 H heeft moeite met begrijpend lezen. Hij is dyslectisch waardoor hij de teksten niet goed kan lezen. Hij scoort op veel vlakken een D of een E. Voor begrijpend lezen was zijn laatste score een D. H krijgt huiswerkbegeleiding na schooltijd. Kijkt tijdens zelfstandig werken vaak om zich heen, maar is niet dromerig.

Doelen: Wat wil ik de komende periode bereiken/ Smart?
 Aan het eind van deze periode kan H bij kleine kidskrant-teksten vertellen wat er in het tekstje staat.
Aan het eind van deze periode kan H bij zaakvakteksten een stukje tekst lezen en dan samenvatten wat hij gelezen heeft.

Inhoud: Welke materialen/leerstof/middelen zet ik daar bij in?
-          Teksten kidsweek
-          Schrift om in op te schrijven waar het stukje tekst over ging.
-          Leerkracht/stagiaire
-          Kruk bij bureau

Methodiek: Hoe geef ik instructie en begeleiding?
-          Aan het begin van de LIB les krijgt H een klein blaadje met een korte tekst uit de kidsweek. Deze plakt hij op de linker bladzijde in het schrift. Vervolgens leest hij het stukje tekst. Op de rechter pagina schrijft hij vervolgens de volgende dingen:
o   Titel
o   Waar ging het stukje tekst over?
o   Wat vond je van de tekst?
o   Deze woorden begreep ik niet:
-          Wanneer de kinderen zelfstandig gaan werken aan de taak roep ik H even bij mij om het stukje tekst hardop te lezen zodat ik weet of hij de woorden goed leest. Daarna mag hij mij vertellen waar het stukje tekst over ging en mag hij laten zien wat hij in zijn schrift heeft opgeschreven. Tot slot bespreken we de moeilijke woorden of laat ik hem de woorden opzoeken in het woordenboek.   

Organisatie: Hoe organiseer ik dit plan? Hoeveel tijd en door wie?
-          Aan het begin van de les stukje tekst geven met schrift. H lees tekst en maakt opdracht. Als de kinderen zelfstandig aan het werk gaat, bespreek ik met H de tekst en de woorden die hij niet begreep. De uitleg van de woorden schrijft hij ook op in het schrift. Dit duur 5 tot 10 minuten. De rest van de klas heeft het blokje op rood.
-          door leerkracht/stagiaire

Evaluatie: Hoe en wanneer bepaal ik of de geplande doelen zijn behaald?
-          H heeft de doelen behaald als hij een stukje tekst gelezen heeft en de tekst zo kan verduidelijken dat ik de tekst snap zonder dat ik het heb gelezen. H mag dan zelf een tekst uitzoeken.



maandag 13 februari 2012

Toepassingskaart 8 - Taal (dyslexie)

Evaluatieformulier





Vragen voor presentaties.

Bestaan er boeken speciaal voor kinderen met dyslexie en zo ja welke?
ja, namelijk Zoeklicht, de Kokkel reeks, Geronimo Stilton en de Troefreeks. Allemaal van verschillende uitgeverijen.

Waar moeten teksten aan voldoen om leesbaar te zijn voor kinderen met dyslexie?
- korte zinnen
- korte alinea's
- ondersteunende plaatjes
- een speciaal lettertype (welke is mij niet duidelijk geworden)

Wat is Pi-Spello?
Pi-Spello is de methode, die erkent dat een kind met spellingmoeilijkheden geen houvast heeft aan een woordbeeld en dus af meot gaan op de klanken van een woord. Pi-Spello leert hetk ind klanken en klankstukjes binnen een woord te herkennen en leert deze klanken en klankstukjes om te zetten in de juiste tekens en woorddelen. Pi-Spello gebruikt hiervoor kleuren om een oplossing te bieden aan het feit dat dezelfde klank verschillende tekens kan hebben en om een oplossing te bieden aan het feit dat hetzelfde teken gebruikt wordt voor verschillende klanken.  

Welke hulpmiddelen zijn er beschikbaar om in een klas een kind met dyslexie te kunnen helpen bij het lezen van teksten?
- boeken lezen die qua technisch niveau vereenvoudigd zijn maar qua inhoud wel aansluit bij de leeftijd en interesses van de leerling.
- een luisterversie gebruiken van kinderboeken waarin de leerling geïnteresseerd is.
- daisyspeler
- extra leestijd geven bij zaakvakteksten
- toetsen op cd beschikbaar stellen
- spellingsfouten zo veel mogelijk negeren, mits het kind de woorden zoveel mogelijk klankzuiver heeft opgeschreven.
- oefeningen beperken
- regelkaart
- tekstverwerker met spellingcontrole
- mondeling overhoren waar mogelijk
- leeslinialen die de woorden vergroot
- Reading Pen

Wat is Ralphi lezen?
Ralfi is een methode om de leesvaardigheid te verbeteren bij kinderen, bij wie het lezen niet versnelt of automatiseert. Ralfi is geschikt voor kinderen
- die de spellende leeshandeling (grotendeels) beheersen maar die langdurig veel te traag blijven lezen. Het lezen versnelt en automatiseert niet.
- bij wie het AVI niveau (vrijwel) blijft stilstaan; de vorderingen beslaan minder dan 2 AVI instructieniveaus per jaar.
- herhaalde presentatie van korte, op elkaar gelijkende woorden, leidt vaak niet of nauwelijks tot verbetering van het lezen van de betreffende woorden.
- bij wie het opvallend is dat vaak langere woorden met een complexe orthografische structuur minder problemen opleveren dan korte woorden
Hoe wordt Ralfi lezen aangeboden?
Er zijn drie aanbiedingsvormen:
- de eerste 5 keer voorlezen door leerkracht of ouder - koorlezen --> alle kinderen tegelijk hardop tekst voorlezen
- duolezen of individueel lezen.























Toepassingskaart 5 - Afstemmen in taaksituaties + Toepassingskaart 6 - Obeservatie leerprobleem (tijdsteekproef)

Ik heb, in overleg met mijn mentor, beide kaarten samengevoegd, omdat ze veel met elkaar gemeen hadden qua opdracht.

Beginsituatie
Begint niet gelijk met de taak als de instructie van de leerkracht geweest is. Kijkt om zich heen en zoekt contact met medeleerlingen. Heeft werk vaak niet af.

Scoort bij tijdsteekproef:
Taakgericht gedrag: 48,8 %
Dagdromen : 31,1 %
Contact Medeleerling: 15,5%
Contact Leerkracht: 0%
Opstaan: 0%
 Taak
Rekenen. De helft van, optellen aftrekken, rekenen met geld, vermenigvuldigen, groter dan/kleiner dan/gelijk aan.

Uitspraken:
Taak:
Ik ben gewoon niet zo goed in dit soort dingen.

Ik kan niet zo goed verhalen schrijven (taal)

Oplossingsweg:
Misschien dat ik een stukje kan opschuiven zodat ik niet gestoord word door de anderen.

Doel:
Ik denk dat ik dat wel af krijg

Ik denk niet dat mij dat gaat lukken.

Resultaat:
Ik begreep die sommen niet.

Dat komt omdat mijn pen begon te vlekken.

Tijd:
Ik had te weinig tijd, omdat ik die sommen niet begreep.

D. zat mij af te leiden en wat hij deed was zo grappig dat ik vergat om de sommen te maken en nu heb ik het niet af.

Inschatting beoordelingscriteria

Oplossingsweg:
Op een kladblaadje.

Aan de leerkracht vragen.

Aan de medeleerlingen vragen als het blokje op groen staat.

Resultaat:
Aan het eind van de les van elke opdracht 2 rijtjes af.

De sommen staan onder elkaar.

Alleen de uitkomsten in schrift.

Tijd:
20 minuten.

Geef instructie aan de leerling

Taak:
Kun je me vertelen wat je moet opschrijven?

Wat moet je doen denk je?

Je moet het goede teken opschrijven, niet het antwoord  van de som.

Teken de muntjes op een kladblaadje.

Je maakt de sommetjes onder elkaar.

Doel:
Hoeveel sommen ga jij in 20 minuten afkrijgen denk je?

Als de wijzer op de 5 staat, dan moet je van alle opdrachten 2 rijtjes af hebben.

Voorkennis:
Weet je nog wat die tekentjes betekenen?

Wat heb ik daarnet verteld over deze opdracht?

Oplossingsweg:
Hoe zou je deze som kunnen oplossen?

Wat zou je kunnen doen als je een som of opdracht niet begrijpt?

Hoe zou je deze som handig kunnen oplossen?

Je kan een kladblaadje gebruiken om de muntjes op te tekenen.

Schrijf de sommen op een kladblaadje onder elkaar.

Afspraken met de leerling

Oplossingsweg:
Als je een som of opdracht niet begrijpt, leg het blokje op een vraagteken dan kom ik kijken. Ondertussen een andere som maken.

Resultaat:
Als de wijzer op de 5 staat, dan moet je van alle opdrachten 2 rijtjes af hebben.

Tijd:
Je hebt 20 minuten.

Scoort bij tijdsteekproef:
Taakgericht gedrag: 68,8 %
Dagdromen : 20 %
Contact Medeleerling: 11,1%
Contact Leerkracht: 0%
Opstaan: 0%

Toepassingskaart 3 - Groepsplannen en individuele handelingsplannen

Verwijder registratie-sjablooGroepshandelingsplan


Schooljaar:

Algemeen:
Onderdeel:
Periode:
Groep:
Leerkracht:

Algemene doelen volgens de methode:Wat gaande leerlingen volgens de methode in de komende periode leren?



Groep A

Doelen: Wat wil ik de komende periode bereiken/ Smart?



Inhoud: Welke materialen/ middelen zet ik daar bij in?



Methodiek: Hoe geef ik instructie en begeleiding?



Organisatie: Hoe organiseer ik dit plan?



Evaluatie: Hoe en wanneer bepaal ik of de geplande doelen zijn behaald?



Groep B

Doelen: Wat wil ik de komende periode bereiken/ Smart?



Inhoud: Welke materialen/ middelen zet ik daar bij in?



Methodiek: Hoe geef ik instructie en begeleiding?



Organisatie: Hoe organiseer ik dit plan?



Evaluatie: Hoe en wanneer bepaal ik of de geplande doelen zijn behaald?



Groep C

Doelen: Wat wil ik de komende periode bereiken/ Smart?



Inhoud: Welke materialen/ middelen zet ik daar bij in?



Methodiek: Hoe geef ik instructie en begeleiding?



Organisatie: Hoe organiseer ik dit plan?



Evaluatie: Hoe en wanneer bepaal ik of de geplande doelen zijn behaald?



Eventueel Groep D

Doelen: Wat wil ik de komende periode bereiken/ Smart?



Inhoud: Welke materialen/ middelen zet ik daar bij in?



Methodiek: Hoe geef ik instructie en begeleiding?



Organisatie: Hoe organiseer ik dit plan?



Evaluatie: Hoe en wanneer bepaal ik of de geplande doelen zijn behaald?






Individueel Handelingsplan
Naam leerling:

Groep:
Datum:             tot en met
Onderdeel:

Methode: Vaststellen van de beginsituatie. Waar zit deze leerling?



Doelen: Wat wil ik de komende periode bereiken/ Smart?



Inhoud: Welke materialen/leerstof/middelen zet ik daar bij in?



Methodiek: Hoe geef ik instructie en begeleiding?



Organisatie: Hoe organiseer ik dit plan? Hoeveel tijd en door wie?
  

Evaluatie: Hoe en wanneer bepaal ik of de geplande doelen zijn behaald?




Belangrijkste verschillen en overeenkomsten:


Verschillen
- Groepsplan meer pagina's dan individueel handelingsplan.
- Handelingsplan meer gedetailleerd op handeling met een kind.
- Groepsplan meer algemene info.
- handelingsplan is gericht op 1 persoon, groepsplan op een hele groep.
- handelingsplan hoef je maar 1 aanpak van een kind te beschrijven, een groepsplan moet verschillende aanpakken voor meerdere groepjes beschreven worden. 

Overeenkomsten
- Groepsplan en individueel handelingsplan hebben precies dezelfde kopjes.
- Beide plannen staan verticaal en niet een horizontaal.



Toepassingskaart 4 - Oudergesprekken

Observatie toevallige gesprekken met ouders

Wat doet mijn mentor?

- luistert naar het verhaal van de ouders
- vat samen wat de ouder heeft verteld
- vraagt door (voor meer informatie, uit interesse en voor verduidelijking)
- kijkt de ouder aan (recht in de ogen)
- geeft de ouder de aandacht. Als er een kind om mijn mentor heen staat te drentelen, dan negeert mijn mentor het kind en blijft met de ouder praten. Het kind moet dan wachten tot mijn mentor klaar is met het gesprek met de ouder. wanneer dit het geval is verlegd mijn mentor zijn aandacht naar het kind. Zo houdt mijn mentor zijn aandacht voor de ouders.
- staat met hele lichaam naar de ouder gericht.
- zegt hmmhmm, ja, enzovoort om aan te geven dat hij luistert.
- geeft antwoord op de vraag of zegt dat hij gaat kijken wat hij kan doen. Overleggen met collega's en dergelijke. Hij doet iets met wat de ouders hem vertellen/vragen.
- neemt de ouders serieus.
- glimlachten groet de ouders beleefd.
- toont oprecht (naar mijn idee) medeleven bij melding van een overleden familielid.

Observatie 10-min gesprekken

vooraf:
- schriften klaarleggen van leerlingen
- lokaal opruimen
- tafels en stoelen netjes zetten
- koffie en thee klaarzetten
- schrift voor aantekeningen klaarleggen
- eventuele oude en nieuwe handelingsplannen klaarleggen
- tafel en stoel neerzetten waar gesprek aan gaat plaatsvinden

Tijdens:
- geeft bij binnenkomst beide ouders (als ze met z'n tweeën komen) een hand
- biedt koffie en thee aan
- biedt de ouders een zitplaats aan
- vraagt naar thuissituatie
- gebruikt gedurende het gehele gesprek LSD
- beantwoord vragen van ouders
- bespreekt rapport met ouders
- stelt ouders gerust
- bespreekt met ouders eventuele handelingsplannen
- mentor bespreekt eventuele zorgen uit over kind in de klas
- vraagt ouders om mening
- vraagt ouders om de thuissituatie m.b.t. het onderwerp te omschrijven
- vraagt of ouders zich nog ergens zorgen om maken en dergelijke
- vraagt ouders om handtekening te zetten na de aantekeningen van mentor te hebben doorgelezen
- vraagt ouders om handtekening te zetten onder eventueel handelingsplan.

na:
- gooit bekertjes weg
- pakt gegevens volgend kind erbij
- vraagt andere ouder om binnen te komen en te gaan zitten.

Toepassingskaart 2 - Interview met mentor

SFEER
1. Ben je tevreden over de sfeer in jouw groep?
Ja

2. Waarop baseer je dit oordeel?
Op de manier waarop ze met elkaar om gaan. In groep 5 hebben de kinderen intensief gewerkt met de Kanjertraining, omdat er veel werd gepest en gescholden en dergelijke. Naast de Kanjertraining zijn er ook veel gesprekken geweest met ouders en zelf met directie en ouders. In groep 6 zijn ze tot de herfst nog intensief met Kanjertraining bezig geweest, maar het gaat nu zo goed dat het nog wel nodig is, maar niet heel intensief en structureel meer. In vergelijking met vorig jaar is de sfeer in deze groep sterk verbeterd, maar je moet als leerkracht wel alert blijven.

3. Indien de groepssfeer als positief ervaren wordt, hoe houd je de sfeer in stand? Indien je de sfeer op het ogenblik niet als positief ziet, welke actie onderneem je om de sfeer te verbeteren?
Door alert te zijn. Als er iets gebeurt moet je snel reageren, er gelijk wat mee doen. Dat is bij deze klas nodig. Elke ochtend wordt er gestart met catechese en daarin zit wat sociaal-emotionele dingen verwerkt, waardoor er elke dag aandacht aan wordt besteedt. Voor de voorjaarsvakantie heb ik de kinderen beloofd om ze een feestje te laten organiseren als ze  leuk en gezellig met elkaar kunnen omgaan. Dat is gelukt en de donderdagmiddag voor de vakantie hebben ze een feestje gehad. De kinderen hebben dit zelf mogen organiseren. Zelf boodschappen doen en dergelijke. Dat is heel leuk geweest en heeft zeker aangeslagen. De kinderen hebben er positief op gereageerd.

4. Welke kinderen kunnen op den duur een negatieve invloed krijgen op de sfeer in de klas?
Kinderen die je hun gang laat gaan. Je moet de kinderen verantwoordelijkheid geven. Bijvoorbeeld,  nu zijn we bezig met de regel: als het blokje op rood staat en er wordt toch gekletst, dan gaat de hele groep uit elkaar. Ze hebben dan de verantwoordelijkheid over hun groepje en kunnen daarop aangesproken worden. Via gesprekken met kinderen en met de ouders en door middel van de kanjertrainingen kan worden gepraat over de consequenties van het gedrag van een kind.

RELATIE MET KINDEREN
5. Met welke kinderen heb jij een goede relatie?
Met alle kinderen heb ik een best een goede relatie. Ik heb geen favorieten en ik heb geen kinderen die ik absoluut niet mag.

6. Met welke kinderen laat die relatie te wensen over? Waarom?
Er zijn niet echt kinderen waarmee ik een relatie heb die te wensen over laat. De groep is klein, makkelijke te overzien en de lijnen met de ouders zijn kort. Ik zie kinderen vaak als een uitdaging in het positieve.

RELATIES ONDERLING
7. Welke kinderen gaan plezierig met elkaar om?
Kinderen die dezelfde interesses en belangen hebben. Naar dezelfde club gaan en dergelijke.

8. Welke kinderen hebben voortdurend of vaak problemen met elkaar?
Kinderen die elkaars tegenpolen zijn. Er zijn kinderen die graag plagen/pesten en kinderen die het plagen/pesten een beetje over zich uit roepen. Ook de kinderen met gedragsproblemen hebben wel problemen met klasgenoten.

9. Is er sprake van duidelijke groepsvorming in de groep? Zo ja, hoe is de relatie tussen die groepen?
Er zijn twee kanten in de kinderen: kinderen die het goed met elkaar kunnen vinden en dingen samen doen en kinderen die dat niet hebben. Er zijn groepjes met stoere jongen/meisjes en groepjes met ‘prooien’. De relatie tussen deze groepen is verschillend. Soms rivaliserend tussen de dominante groepen, soms niet.

10. Welke kinderen zijn duidelijk eenlingen in de groep? Hoe proberen zij in de groep te komen?
Deze kinderen zijn net de kinderen met gedragsproblemen. Zij proberen erbij te komen door zich uit te sloven, wat vaak juist tegen ze werkt.

DE GROEP
11. Met welke omgangsregels heeft de groep geen moeite?
Ik kan er geen een verzinnen. Het lijken wel vergietjes, maar dat daagt mij ook uit. Je moet als leerkracht kennis opdoen van de verschillende gedragsproblemen en dan begrijp je het gedrag van deze kinderen meer. Het enige dat ik kan verzinnen is de regel van het op tijd komen.

12. Met welke omgangsregels heeft de groep juist wel moeite?
- de regels m.b.t de blokjes
- hun gedrag als de leerkracht de klas uit is.
- langere tijd stil zijn in groepjes
- geen contact zoeken met elkaar.
Ze hebben vooral problemen met het toepassen van de regels.

13. Hoe is de groep als jij er niet bent?
Dan zijn ze een stuk onrustiger en ‘vergeten’ de regels. Als ik even de klas uitloop om vervolgens terug te komen, dan kom ik terug in een dierentuin. Dan hangen ze aan het plafond, dan is er een aan het spugen op de wc en ga zo maar door.

14. Hoe gaat de groep met elkaar om in de pauze?
Goed, alleen wordt er wel zo nu en dan geplaagd.

15. hoeveel tijd besteed je ongeveer in één week aan sociaal-emotionele activiteiten?
Iedere ochtend catechese en zo nu en dan tussendoor wat als het nodig is. Maar het is gemiddeld al 100 minuten per week dat we er echt mee bezig zijn.

16. Zijn de activiteiten van tevoren gepland of ontstaan die spontaan naar aanleiding van gebeurtenissen of incidenten in de klas?
Het gebeurd meer spontaan dan gepland. Natuurlijk, we doen ’s ochtends cathechese, maar dat is niet alleen voor de sociaal-emotionele ontwikkeling. De klas kan een tijdje rustig zijn, maar kan ook ineens ontploffen. Dan moet je als leerkracht snel ingrijpen en met de kinderen aan de slag gaan.

ALGEMENE LEERPRESTATIES
17. Hoeveel kinderen zitten er in de klas?
23 kinderen.

18. Hoe is het algemene ontwikkelingsniveau in de groep?
Het gemiddelde cijfer is een 6 a 7. Het is voldoende, maar er zitten een aantal probleemgevallen tussen met bijvoorbeeld dyslexie.

19. Hoeveel kinderen presteren beduidend boven dat niveau?
6 kinderen.

20. Hoeveel kinderen presteren beduidend onder dat niveau?
10 kinderen.

21. hoe is daarbij de verhouding tussen de prestaties bij (begrijpend) lezen, spelling en rekenen?
Alle 10 de kinderen zijn zwak op alle onderdelen. Rekenen ligt iets hoger, maar op spelling zijn de meeste het zwakst.

ORGANISATIE
22. Zijn de kinderen in staat tot zelfstandig werken?  Ben je daar tevreden over?
Ja, ze zijn er toe in staat. Maar je moet er wel wat ‘tegenover zetten’. Het gaat niet altijd even goed.

23. Ben jij in staat de zwakkere leerlingen tijdens het zelfstandig werken adequaat te begeleiden? Hoe is die hulp georganiseerd?
Ja, er zijn 3 kinderen die bij rekenen extra hulp nodig hebben. Wanneer ik instructie heb gegeven, ga ik met een krukje bij de kinderen zitten, zodat ze individuele aandacht krijgen. Ik kan ze wel aan een instructietafel zetten, maar daar heb ik a. geen ruimte voor; en b. alle drie de kinderen maken verschillende fouten. Ik kan ze niet dezelfde hulp tegelijkertijd bieden. Voor de rest van de kinderen probeer ik zo snel mogelijk te reageren als ze hun blokje op een vraagteken hebben staan.

24. zijn er al kinderen in de groep met een eigen leerlijn? Hoe worden die begeleid? Is die begeleiding voldoende in jouw ogen?
Er zijn 3 kinderen die met een eigen map werken bij rekenen. Zij doen niet mee met de stof waar de rest van de klas al is. Naast deze map krijgen zij, en andere kinderen die met ander onderdelen moeite hebben, een paar keer per week extra ondersteuning buiten de klas van een soort onderwijs assistent.

25. Hoe worden de leerlingen die erg snel zijn en erg goed presteren opgevangen? Zijn jij en de kinderen daar tevreden over?
Deze kinderen krijgen van mij extra werk. Hierbij kan je denken aan:
-          Het routeboekje bij rekenen
-          Taakkaarten bij biologie
-          Breinpuzzels en dergelijke.

OVERZICHT SPECIFIEKE BEHOEFTEN
26. Welke leerlingen in de groep hebben specifieke behoeften? Op welke gebieden?
 Er zijn 3 kinderen bij rekenen, 10 kinderen bij spelling en 5 kinderen met een matige werkhouding.

INDIVIDUELE LEERPRESTATIES
27. Op welk(e) leerstof gebied(en) hebben die kinderen behoefte aan een specifieke aanpak?
Rekenen en spelling.

28. Is er bij sommige leerlingen een duidelijk verschil in klassenprestaties en de scores op de screeningsonderzoeken (bijv. leerlingvolgsysteem)? Heb jij daar een verklaring voor?
Nee, wat wel is, is dat de CITO uitslagen lager zijn dan de methode-uitslagen. In de methode worden bepaalde sommen ingeoefend en vervolgens wordt het hoofdstuk afgesloten met de soort sommen die ze behandeld hebben. CITO maakt toetsen waarin alle soorten sommen voorkomen door elkaar heen en daarbij zijn het vaak sommen die ze een hele tijd geleden gehad hebben en/of nog net niet helemaal behandeld hebben.

29. Zijn de zwakkere leerlingen nog gemakkelijk door jou te motiveren?
Ja, door ze leerstof aan te bieder waarbij ze zeer waarschijnlijk kunnen scoren, zodat ze ook succeservaringen krijgen. Dit kan ik. Daarbij worden ze ondersteund door extra aandacht van onderwijsassistent, op school huiswerk maken, enz. Van de leerkracht en de ouders wordt wel een stukje acceptatie verwacht als een kind niet hoger kan presteren dan vmbo-niveau of lager.

30. Hoe ervaren die leerlingen hun leerproblemen?
Ze zitten er niet echt mee doordat de school er goed mee omgaat. Ik ben voorstander van heterogene groepen, ik houd niet zo van groeperen. Ik vind dat de kinderen veel van elkaar kunnen leren en dat probeer ik ook te stimuleren.

31. Heb je voldoende en adequate hulmaterialen voor handen om deze kinderen goed te kunnen helpen?
 Ja, door middel van:
-          Methode materialen
-          Spelling in de lift
-          Maatwerk (zwakkeren)
-          Computer programma’s (Schoolbordportaal, Ambrasoft, juffenpagina’s op internet)
-          IB’er
-          Collega’s
-          Breinpuzzels (voor beteren)
-          Denkwerk somplex

GEDRAG EN WERKHOUDING
32. Welke aanpak heb je voor leerlingen met gedrags/werkhoudingsproblemen?
Dan werk ik met gedragshandelingsplannen die de ouders moeten ondertekenen en een kopie van krijgen. Echter, dit plan richt ik vooral op mijn eigen handelen. Wat kan ik doen? Ik lees me in voor de behandeling van kinderen met gedragsproblemen als AHDH, ADD en autisme.

33. Ben je tevreden over die aanpak?
Ja.

OUDERS
34. Hoe ervaren de ouders van leerlingen met specifieke behoeften de problemen van hun kind op school?
De ouders worden door de school nauwe betrokken bij de ontwikkeling van hun kinderen. Niet alleen op leergebeid, maar ook op sociaal-emotioneel gebied. Ik denk dat ze het wel prettig vinden. Ik kan mij ook voorstellen dat, wanneer ze weer eens op gesprek moeten komen vanwege gedrag of leerprestaties, dat ze wel eens denken: moet ik weer naar school? Maar over het algemeen krijg ik positieve reacties op de manier waarop de ouders worden betrokken bij de ontwikkeling van hun kind.

LEERLINGEN MET SPECIFIEKE BEHOEFTEN
35. Wie van die kinderen ervaar je als erg zwaar?
Op dit moment geen van de kinderen.

36. Kun je in het kort omschrijven wat het probleem is?
Gedragsproblemen/sfeer in de klas/sociaal-emotioneel.

37. Is er voor die leerlingen een adequaat handelingsplan voor in de klas aanwezig? Zo ja, hoe ziet dat handelingsplan eruit? Zo nee, waarom niet?
Ja, alle handelingsplannen hebben dezelfde kopjes. Zowel de groepsplannen als de individuele handelingsplannen. Het enige wat anders is, is de opmaak. Bij de groepsplannen staan de tabellen naast elkaar over de breedte van het bestand, bij de individuele handelingsplannen staan de tabellen onder elkaar in de lengte van het bestand.

38. Komt jouw lesgeven of lesplezier door die leerlingen onder druk te staan?
Nee, niet meer. Je hebt in de loop van het jaar ervaring opgebouwd met de omgang met deze kinderen. Je weet wat je moet doen en hoe je moet handelen bij een bepaald kind.

39. Ervaar je het aantal leerlingen met specifieke behoeften in de klas als te zwaar om adequaat les te geven?
Nee.

40. Vind je wel dat die kinderen op jouw school of in jouw klas thuis horen?
Ja.

DE INTERN BEGELEIDER
41. Welke taak/rol heeft de IB-er hier op school?
Zij heeft een heel belangrijke rol. Zij beschikt over veel informatie.
-          Efficiënt inspelen op de door jou aangedragen problemen.
-          Stelt richtlijnen op.
-          Geeft adviezen.
-          Helpt bij het opstellen van een plan.
-          Zit eventueel bij een gesprek met ouders.
-          Evalueert het groepsplan aan het eind van de periode.
-          Zorgt ervoor dat de werkwijze in ander groepen doorgaat.
-          Helpt bij teamoverleg over bijvoorbeeld of de methode die wordt gebruikt nog wel zo handig en fijn is.
-          Observeert in de klas en vertelt je haar bevindingen.

42. Voel je je als groepsleerkracht voldoende ondersteund?
Ja.